Dames en heren,
Toen ik inging op de eervolle uitnodiging om de Edgar du Perronlezing te houden, kon ik niet vermoeden dat in de paar weken voorafgaande aan de lezing zich een paar virulente vragen zouden voordoen die de kern van mijn verhaal raken. Ik wilde het hebben over diversiteit en integratie, onderwerpen waarmee ik mij gedurende de periode van mijn burgemeesterschap in Amsterdam intensief heb beziggehouden en die onder meer zijn uitgemond in het boekje Binden, een verzameling van de lezingen die ik in die periode heb gehouden. Ik moest mij wel met dit onderwerp bezighouden, omdat integratie en diversiteit in die jaren een groot en heftig discussiethema was, dat de samenleving beroerde.
Diversiteit en integratie, het zijn eeuwige onderwerpen. De naamgever van deze lezing, Edgar du Perron, heeft dat aan den lijve ondervonden. Geboren en getogen in Nederlands-Indië, verhuisde hij op 22-jarige leeftijd naar Europa, eerst naar België, daarna naar Nederland. Niet voor niets heet zijn belangrijkste werk Het land van herkomst.
Maar de aandacht voor dit thema leek in de laatste paar jaar als sneeuw voor de zon verdwenen. Niet omdat de onderliggende vragen van een bevredigend antwoord zijn voorzien - voor zover dat al mogelijk is, want het gaat om vragen van alle tijden. Misschien wel omdat de economische crisis op dit moment veel belangrijker wordt gevonden of omdat iedereen er genoeg van had om die vragen, waar zo verschillend over gedacht wordt, te blijven bespreken. Hoe dan ook, ik had het gevoel dat het verdwijnen van de belangstelling voor het debat over integratie en diversiteit ongelukkig was, omdat de onderliggende vragen in onze samenleving zich blijven aandienen. En wanneer we het er niet over hebben, is er alle kans dat ze op een ongenuanceerde manier, en nog heftiger dan de vorige keren, opeens weer opkomen.
Wij hebben dat eerder gezien. De opkomst van Pim Fortuyn is daarvan een duidelijk voorbeeld. Enkele decennia had het debat over integratie gesmeuld; Bolkestein had er iets over gezegd, maar was weggehoond, Paul Scheffer schreef met meer succes zijn essay over het multiculturele drama, maar de razendsnelle opkomst van Pim Fortuyn die het vraagstuk eloquent vertolkte, was voor velen een grote verrassing - ook voor mij. Een verrassing, want het duurde enige tijd voor ik zijn geluid goed kon duiden. Dat geluid van culturele tegenstellingen in ons land was van een totaal andere orde dan we kenden. De tegenstellingen die we gewend waren, die tussen katholieken en protestanten van allerlei aard, waren al lang geaccommodeerd, joden hadden hun plaats in de samenleving, na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, weer ingenomen, waarbij van het altijd sluimerende antisemitisme nauwelijks iets te merken was. Homo’s waren in de afgelopen decennia verrassend snel geaccepteerd, uitmondend in het tot stand komen van de eerste wet ter wereld die het huwelijk van partners van hetzelfde geslacht mogelijk maakte - met een groot draagvlak in de samenleving - wat niet betekent dat iedereen dat inmiddels gewoon vindt.
Maar de tegenstellingen, als gevolg van de migratie van grote groepen uit landen als Marokko en Turkije, waren nieuw en hadden, met name op die plaatsen in onze samenleving, waar migranten een substantieel deel van een wijk bevolkten, een groot en lange tijd onderschat effect. Het was het geluid van wat ik wel genoemd heb mensen die in de loop van leven verhuisd zijn zonder verhuisd te zijn. Zij hebben hun omgeving totaal zien veranderen: de bakker en de slager op de hoek zijn verdwenen en vervangen door een Turkse slager die halal-vlees verkoopt. En nog veel erger: met hun buren kunnen ze niet praten omdat die geen Nederlands verstaan. Zij zijn als het ware vreemden in eigen buurt geworden, ongevraagd. En de Nederlandse samenleving had dat lange tijd aanvaard zonder de spanningen ervan te doorzien; integendeel, een aantal decennia vonden wij bijvoorbeeld dat Onderwijs in de Eigen Taal en Cultuur er gewoon bij hoorde.
Dit ongemak, gevoegd bij een relatieve oververtegenwoordiging van met name jongeren van Marokkaanse afkomst in de criminaliteit, was een krachtige voedingsbodem voor de opkomst van eerst Pim Fortuyn en later de PVV, die niet naliet om de aldus gearticuleerde tegenstellingen te accentueren en de nadruk te leggen op de culturele identiteit van Nederland. Wie daarin niet paste, kon maar beter zijn koffers pakken. En zo verscherpten de tegenstellingen, tegenstellingen die niet verdwenen zijn, ook al vindt het debat erover nauwelijks plaats.
Maar die tegenstellingen kunnen zo weer oplaaien, zoals de afgelopen weken bleek. Eerst verscheen het bericht dat een aantal Turks-Nederlandse jongens verschrikkelijke antisemitische uitspraken hadden gedaan, uitspraken die er niet om logen: Hitler had groot gelijk gehad, alle joden moesten worden uitgeroeid. Degene die deze jongens had geïnterviewd, ook van Nederlands-Turkse afkomst, bespeurde overigens meer in het algemeen woede onder Turkse migranten jegens Nederland(ers). Hij moest trouwens, na het bekend worden van zijn interview, onderduiken. Onmiddellijk daarna diende zich het debat aan over Yunus, de jongen van Turkse afkomst wiens moeder uit de ouderlijke macht was ontzet, en al negen jaar lang wordt opgevoed door een lesbisch paar.
Er zijn de nodige verschillen tussen beide voorvallen, maar er is één overeenkomst: de voorvallen tonen de verschillen tussen Wij en Zij. Wij vinden de uitspraken van de Turkse jongens verschrikkelijk en verwerpelijk, Zij zijn blijkbaar zo weinig geïntegreerd in onze samenleving dat hier sprake is van een denkwereld die haaks staat op die van Ons. Datzelfde is het geval met Yunus. Wij vinden het inmiddels normaal dat een lesbisch paar voogdij heeft, Zij hebben daar de grootst mogelijke moeite mee.
Wat betekent dat voor het debat over integratie en diversiteit? De eerste gedachte is dat de verschillen tussen Wij en Zij nog even scherp zijn als een decennium geleden, en dat het debat daarover blijkbaar weinig heeft opgeleverd, sterker dat het debat dat meer over het aanscherpen van verschillen ging dan over het accepteren daarvan, weinig heeft opgeleverd. Het zal niemand verbazen dat ik een overtuigd aanhanger ben van de school die meer ziet in het accepteren dan in het aanscherpen. De boel bij elkaar houden, inderdaad. Thee drinken, inderdaad - al is het wel een makke dat ik ook verzot ben op koffie, maar dit terzijde.
Wat valt er vanuit dat perspectief te zeggen over deze beide voorvallen? Eerst de kwestie van het antisemitisme. Laat ik voorop stellen dat dit gedrag en deze uitspraken zonder enige restrictie verwerpelijk zijn. Zij passen op geen enkele manier in onze samenleving, wat mij betreft in geen enkele samenleving. De universele rechten van de mens, niet voor niets na de Tweede Wereldoorlog tot stand gekomen, zijn niet voor niets universeel, en de uitspraken van deze jongens staan daar haaks op. Maar blijkbaar zijn deze jongens opgegroeid in een wereld waarin tegengif over antisemitisme geheel aan hen voorbijgegaan is. Blijkbaar leven zij in een wereld waarin de eigen cultuur dominant is, een wereld waarin een aantal grondbeginselen van onze samenleving aan hen voorbij gegaan is. Ik vind dat uiterst zorgelijk; en dan kunnen wij niet volstaan met het verwerpen van dit soort uitspraken. Natuurlijk, dat moet, maar het is niet voldoende. Als wij willen dat iedereen in onze samenleving functioneert, dan zullen we ook zelf activiteiten moeten ontplooien om ervoor te zorgen dat migranten in onze samenleving een zachte landing maken. Dat is hier duidelijk niet gebeurd. Dan is het niet genoeg om inburgering en kennismaking met onze maatschappij maar over te laten aan migranten zelf, en ook niet, zo blijkt, aan de tweede of zelfs derde generatie. Eigen verantwoordelijkheid voor inburgering is nu de dominante politieke opvatting, maar het voorval met deze jongens laat zien dat dat niet alleen niet genoeg is, maar uiteindelijk voor onze samenleving ook contraproductief.
Inburgering in onze samenleving is niet alleen maar een kwestie van migranten. Ik heb dat eerder betoogd in de Abel Herzberg-lezing die ik op 23 september 2001 hield, twaalf dagen na 9/11. Ik refereerde daar aan het betoog van Abel Herzberg die zijn leven lang heeft volgehouden dat de acceptatie van joden in de Nederlandse samenleving niet alleen maar een kwestie was van de joden zelf, maar van de samenleving als geheel. Voor de oorlog waren joden geheel geïntegreerd, veelal zelfs geassimileerd in de samenleving - en toch ging het verkeerd. Niet de houding of het gedrag van joden was toen doorslaggevend voor de vraag hoe zij door de samenleving behandeld zouden worden, maar de wil van en de acceptatie door anderen.
“De misschien schokkende implicatie van Herzbergs opvattingen voor onze tijd is, dat anders dan wij meestal geneigd zijn te denken, noch het gedrag, noch de mate van assimilatie en integratie van migranten bepalend zal zijn voor hun acceptatie in ons midden. Bepalend zal zijn of, en zo ja in welke mate, wij bereid zijn om vreemdelingen en migranten in onze samenleving op te nemen als volwaardige burgers”, zo citeer ik uit mijn Abel Herzberg-lezing.
En daar ligt misschien wel een kern van wat er mis ging met deze Turks-Nederlandse jongens. Van twee kanten is integratie van deze jongens mis gegaan. Zij hebben, zo lijkt het, de kansen die onze samenleving biedt niet gegrepen, maar de samenleving heeft hen evenmin ontvangen. De nadruk die er het afgelopen decennium heeft gelegen op de verschillen tussen Ons en Hen, was het tegendeel van een uitnodiging om in deze samenleving te functioneren. Het blote feit dat het migranten, of het nu van de eerste, de tweede of de derde generatie is, aanzienlijk meer moeite kost om een baan te vinden, is daarvoor symptomatisch. En het benadrukken van de verschillen heeft er eerder en meer toe geleid dat migranten houvast hebben gezocht bij de eigen taal en cultuur dan toenadering hebben gezocht tot de Nederlandse samenleving.
Laten wij intussen niet vergeten hoe lastig migratie in het algemeen is. Een weg zoeken in een nieuwe samenleving, met al zijn duidelijke en verborgen codes, met een nieuwe taal en alle subtiliteiten van dien, dat valt niet mee. En tegelijkertijd zijn en blijven er wortels in het land van herkomst, met familie, met de bekende cultuur en de daarbij behorende gewoontes die net of helemaal anders zijn dan in het nieuwe land. Het is niet voor niets dat Koninginnedag in den vreemde door (ex-)Nederlanders nog altijd gevierd wordt, en niet alleen door diegenen die daar alleen maar een tijdje vertoeven. Niet voor niets hoorde ik Surinaamse Nederlanders vaak zeggen: Amsterdam is mijn stad, Suriname mijn land. Migreren is worstelen. Niet voor niets laat de geschiedenis zien dat integratie tijd kost, en tijd is iets, dat wij in steeds mindere mate hebben.
Laat ik ter afronding van mijn betoog over de antisemitische uitspraken van de Turkse jongens dit zeggen. Er is wel voorgesteld om met hen naar Auschwitz te gaan. Ik vind dat een goed voorstel. Sterker, dergelijke tochten zijn, met andere jongere migranten, wel vaker gemaakt, en ze waren succesvol. Trudy Coenen, enkele jaren geleden lerares van het Jaar, heeft zo’n tocht beschreven en vertelt hoe haar leerlingen onder de indruk terug kwamen. Ze vertelde ook dat haar bus met kinderen zowel aan de Duitse als de Poolse grens langdurig oponthoud hebben gehad, dat alleen maar met behulp van door haar ingeroepen Nederlandse autoriteiten tot een goed einde kwam. Blijkbaar wordt ook aan die grenzen het vreemde vreemd gevonden. Trudy Coenen wond zich verschrikkelijk op over deze behandeling, haar leerlingen ... waren er aan gewend.
Yunus. U kent het verhaal. Een jongen, zo’n negen jaar geleden uit huis geplaatst en ondergebracht bij een lesbisch paar, waar hij sindsdien in alle rust wordt groot gebracht. Een moeder die, met de komst van de premier van Turkije naar Nederland in het vooruitzicht, zich luid beklaagt over het feit dat haar zoon nu een opvoeding krijgt die haaks staat op wat voor haar vanuit haar islamitische achtergrond acceptabel is. De media, die zich op de affaire storten en hem scherper maken dan de feiten toelaten. Erdogan zou de zaak aankaarten bij Rutte, Erdogan zou op bezoek gaan bij Yunus. Van het laatste was geen sprake, van het eerste nog niet, Erdogan had zich over de kwestie nog helemaal niet uitgelaten. Maar dat terzijde. Vervolgens voor geen enkel misverstand uitlegbare uitspraken van Nederlandse regeringszijde, of de Turkse regering zich niet wilde bemoeien met de opvoeding van kinderen in Nederland, ongeacht de vraag of zij (ook) de Turkse nationaliteit hadden, gevoegd bij woorden van steun aan de huidige opvoeders van Yunus. En omgekeerd, onrust in delen van de Turkse gemeenschap in ons land over het feit dat een Nederlands-Turks kind door een lesbisch paar wordt opgevoed. En, positief signaal, aanmeldingen van Nederlands-Turkse ouders bij Bureaus Jeugdzorg om als pleegouder op te treden.
Nu gaat het mij natuurlijk niet om Yunus en zijn pleegouders. Natuurlijk heb ook ik bewondering voor mensen die zich het lot van anderen aantrekken en een deel van hun leven besteden aan de opvoeding van hen die dat nodig hebben. Daar gaat het mij niet om. Mij gaat het om de kloof die opeens zichtbaar werd en zowel bij Ons als bij Hen tot ongemak hebben geleid. En het gemak waarmee de kwestie snel weer in het frame van een scherpe tegenstelling terecht kwam, terwijl een benadering waarbij tegenstellingen overbrugd zouden worden, ook mogelijk was geweest.
Laat ik eerst met u een gedachtenexperiment uitvoeren. Wat zouden Wij -hoofdletter W- ervan gevonden hebben als een Nederlands kind zou zijn opgevoed in een liefdevol maar streng islamitisch gezin? Ik zou denken dat velen van u daar een ongemakkelijk gevoel bij zouden hebben, want ik denk dat haast iedereen wel wil dat zijn of haar kind in een omgeving opgroeit die een beetje past bij datgene wat wij gewend zijn. En stel nu eens dat de moeder van dat gezin een niqaab zou dragen? Dat zou in Nederland helemaal niet kunnen, zou u zeggen, en daar hebt u helemaal gelijk in - zoals het in Turkije uitgesloten zou zijn dat een kind in een gezin van een lesbisch stel zou opgroeien. Zou premier Rutte een dergelijke kwestie bij een bezoek aan Turkije hebben aangesneden? Ik denk het niet - dat is nog een cultuurverschil tussen Turkije en Nederland.
Wat leert ons dit gedachtenexperiment? In de eerste plaats dat het altijd verstandig is om je te verplaatsen in het standpunt van de ander. Hier zou dat kunnen opleveren dat wij niet onmiddellijk hoog van de toren ons eigen gelijk blazen en in plaats daarvan onderzoeken of er iets te zeggen is voor het standpunt van de ander - ook al delen wij dat uiteindelijk niet. Dat alleen al leidt tot een verzachting van tegenstellingen en tot ruimte om daarover met elkaar een gesprek te voeren, dat niet onmiddellijk gaat over het eigen gelijk, maar om begrip van wat de ander vanuit diens cultuur, vanuit diens perspectief, denkt en vindt. Dat dat gelijk geen eeuwigheidswaarde heeft, blijkt uit het feit dat wij in Nederland pleeggezinnen van homoparen nu zo gemakkelijk omarmen. Dat was nog maar dertig jaar geleden uitgesloten. Trouwens, ook Turkije blaast hoog van de toren, en lijkt niet erg te denken aan het welzijn van het jongetje door over diens rug de zaak aanhangig te maken bij Europese instanties.
In de tweede plaats drukt dit experiment ons nog eens op het feit dat wij een multiculturele samenleving zijn - de vraag of wij dat wel willen, is doodeenvoudig niet aan de orde, het is gewoon zo. En daar moeten we het dan maar het beste van maken. Hoe dat te doen, hebben wij in Amsterdam uiteengezet in de nota Erbij horen en meedoen van 2003, die nog steeds actueel is. In die nota hebben wij onze samenleving vergeleken met een snelweg. Ik citeer: “Op de snelweg gelden regels waaraan iedereen zich houden moet zoals bijvoorbeeld: de maximumsnelheid, de manier waarop wordt ingehaald, stilstaan is verboden etc. Regels zijn er ook om op de snelweg te mogen komen; je moet in ieder geval over een auto en een rijbewijs beschikken – ook deze regels gelden voor allen die zich op de snelweg begeven. Behalve regels, is periodiek (groot) onderhoud een voorwaarde voor een goed functioneren van de snelweg: gaten in de snelweg moeten snel en goed worden opgevuld.
Op de snelweg rijden voertuigen die enorm van elkaar kunnen verschillen: in grootte, kleur en aantal passagiers. Ook hun gedrag op de snelweg is niet hetzelfde. Ze rijden bijvoorbeeld niet allemaal even snel: de ene rijdt langzamer of sneller dan de ander, de ene haalt de ander in, de ander blijft op zijn rijbaan en rijdt achter een ander aan. Samen rijden alle voertuigen echter over dezelfde snelweg en voegen zij zich naar de regels van de snelweg en naar elkaar. Wie dat niet doet, komt in botsing met een ander – dat kan het hele verkeer op de snelweg ontregelen. Dit geldt in het bijzonder als er vanuit een oprit extra verkeer op de snelweg komt – invoegen en laten invoegen is dan het parool om ongelukken te voorkomen.
De snelweg, dat is de Amsterdamse samenleving. De voertuigen in al hun diversiteit, dat zijn onze Amsterdamse burgers. Het verkeer vanuit de oprit, dat zijn de nieuwkomers.”
Het is een beeld dat mij nog altijd bevalt, omdat het een paar essentiële kenmerken van onze samenleving goed weergeeft. Het eerste kenmerk is dat wij ons allemaal aan onze regelgeving hebben te houden. Daar zijn wij als Nederlanders niet erg sterk in: wij zijn nogal eens geneigd om het beter te weten dan onze regels, ten minste, als het om onszelf gaat. Toch is handhaving van regels essentieel als we onze orde in stand willen houden. En kern van die regels is onze rechtsstaat, die ons ook heel veel vrijheid en ruimte biedt: vrijheid van meningsuiting, godsdienstvrijheid, onderwijsvrijheid, democratie in plaats van dictatuur; ruimte om te doen wat niet verboden is. Die vrijheid en die ruimte moeten dan wel gelden voor ons allemaal, ook voor diegenen die er opvattingen op na houden waar wij niet aan gewend zijn, maar die niet in strijd zijn met onze regelgeving. “Het zijn deze normen die onze samenleving tot een open en tolerante samenleving maken. Juist voor zo’n samenleving is het moeilijk om andere normen en waarden niet te tolereren. Want door die niet te tolereren, loop je het risico je eigen normen en waarden onderuit te halen. De ideeën van gelijkheid en vrijheid impliceren immers dat ze niet alleen gelden voor mij als individu, of voor ons als Nederlanders, maar ook voor alle anderen in onze samenleving”, zei ik in de eerder genoemde Abel Herzberglezing.
Er is een tweede kenmerk in het beeld van de snelweg dat de aandacht vraagt. Dat zijn al die verschillende autootjes, groot en klein, verschillend van merk en kleur, rijdend met verschillende snelheid. Het zijn de individuen in onze samenleving. En individualiteit speelt in onze samenleving een steeds grotere rol. Was het, nog niet eens zo lang geleden, de normaalste zaak van de wereld dat jouw leven er ongeveer hetzelfde uitzag als dat van je ouders en grootouders, dat die wereld zich afspeelde binnen de eigen kring, binnen de eigen zuil, nu is dat totaal veranderd. Nu zijn mensen veel meer op zichzelf aangewezen. Vaak is dat niet gemakkelijk, want of je nu sterk of zwak bent, je zult het zelf moeten doen, je zult je eigen leefomgeving en zingeving moeten creëren.
Maar het biedt ook kansen. En ik zie hoe die kansen ook gepakt worden door heel veel migranten en nieuwkomers. Zeker, er zijn de eerder genoemde Turkse jongens, er is de affaire rond Yunus, er zijn geradicaliseerde moslims die naar Syrië gaan, maar er zijn veel meer Nederlandse moslims die daar ongerust over zijn, er zijn veel meer jongeren die hbo en universiteit bevolken, er zijn tal van ondernemingen die door nieuwkomers succesvol worden gedreven, er zijn tal van individuele initiatieven die bijdragen aan een succesvol leven in Nederland. Eén zo’n initiatief maak ik van nabij mee. Het is gestart door vier succesvolle vrienden van Nederlands-Marokkaanse herkomst - een advocaat, een ambtenaar bij Buitenlandse Zaken, een adviseur bij een internationaal adviesbedrijf en tenslotte een die werkzaam is in het onderwijs. Zij stellen zich ten doel om het leiderschap binnen de Marokkaanse gemeenschap te versterken door jaarlijks een aantal jongeren een extra opleiding te geven door verschillende projecten te organiseren. Een van die projecten bestaat uit het bieden van extra aandacht voor kinderen op de basisschool die opgaan voor de CITO-toets, waarbij zij opmerkelijke resultaten boeken. Vijf jaar lang bestaat dit initiatief al - en zo zijn er veel meer.
Zo gebeurt er van alles in onze samenleving, op grote schaal en veelal onopgemerkt. Wat dat betreft moeten wij dan ook niet al te somber worden. Beter is het om ons af te vragen met welke handvatten wij de verschillen in onze samenleving leefbaar kunnen laten zijn. Laat ik daarbij voorop stellen dat wij niet eens moeten proberen om die tegenstellingen op te lossen en iedereen in eenzelfde mal te duwen. Eén van de aantrekkelijkheden van onze samenleving is nu juist dat er zoveel verschillende mensen met zoveel verschillende talenten zijn, die ook nog eens allemaal anders denken. Daar is ons land groot mee geworden, en dat moet vooral zo blijven.
Die verschillen zien we op allerlei terreinen. Wie spreekt over de Grachtengordel heeft het over de mensen die daar wonen, en iedereen snapt wat daarmee bedoeld wordt, wat voor soort mensen daar woont. Dat geldt ook voor de Bijlmer, voor Spangen en Hillegersberg, voor het Wilhelminapark en Kanaleneiland, voor de Schilderswijk en Wassenaar, voor Jeruzalem en De Blaak. Of mensen die in Jeruzalem wonen, nu zoveel contact hebben met mensen die in De Blaak wonen? Ik denk het niet, net zo min als ik denk dat Opzij-lezeressen vaak de Margriet ter hand nemen, of vice versa. Zo kan je op allerlei terreinen verschillende leefwerelden van mensen oproepen en vaststellen dat die werelden naast elkaar bestaan en meestal niet met elkaar in contact komen.
Is dat erg? Ik denk het niet. Sterker, ik begrijp het heel goed, want veel mensen vinden het over het algemeen prettig te verkeren in een omgeving die ze kennen en waarin ze zich thuis voelen. Dat was nu juist het probleem in de wijken waarin veel migranten neerstreken. Tegelijkertijd zijn wij met elkaar wel één samenleving en moeten wij dus op een verstandige manier met al die verschillen omgaan. Dat kan, als wij aan een paar voorwaarden voldoen. De eerste is dat wij allemaal opereren binnen de grenzen van onze rechtsstaat. Wat daarbuiten valt, aanvaarden wij niet, van niemand. Dat geldt bij voorbeeld voor de antisemitische uitspraken van de Turks-Nederlandse jongens. De tweede voorwaarde is dat wanneer wij in aanraking komen met de leefwereld van anderen die wij niet of niet goed kennen, wij daar niet onmiddellijk afhoudend op moeten reageren, maar ons met enige aandacht of zelfs nieuwsgierigheid afvragen waarom die leefwereld zo anders in elkaar zit dan de wereld die wij zelf gewend zijn. Dat geldt dus voor iedereen, in welke wereld je ook leeft. Die andere wereld niet onmiddellijk afwijzen, maar proberen te begrijpen - zonder dat begrijpen betekent dat je het ermee eens moet zijn. Zo wordt het vreemde, wanneer je daarmee in aanraking komt, wat minder vreemd - voor alle partijen. En dat lijkt me alleen maar goed voor onze samenleving.