Het is een vierjaarlijks ritueel: de landelijke cultuursubsidies worden verdeeld en Noord-Brabant voelt zich tekortgedaan. De regionale kranten huilen mee met gezelschappen die bot vangen, politiek en instellingen wijzen naar de Randstad en roepen 'oneerlijk!', of iets in die trant. Van introspectie - misschien doen 'we' zelf iets verkeerd? - is zelden sprake. Ook deze keer is het niet anders. Maar de situatie is minder dramatisch dan ze lijkt. En de magere subsidieoogst komt niet door het Rijk, maar door gierige gemeenten. Een opiniestuk in acht verzuchtingen. Voor alle chronische gehaasten: dit is een longread!
Geschreven door Stan van Herpen, illustraties Loulou & Tummie
Verzuchting 1: Noord-Brabant mag dan economisch de tweede regio van Nederland zijn, cultureel gezien is het armoe
Als je puur naar de cijfers van de landelijke subsidiefondsen kijkt, lijkt Noord-Brabant cultureel gezien een schrale steppe, met hier en daar een eenzaam bloempje. Vergelijkbaar met zeg Flevoland. We rekenden - net als vier jaar geleden - uit hoeveel een inwoner van een provincie gemiddeld per jaar van het Rijk en de landelijke fondsen krijgt voor cultuur. Dat is in Noord-Brabant voor de komende periode €3,71 per jaar, tegen €8,40 in Limburg en €12 in Gelderland. Die 3,7 euro, dat is minder dan een burger in Friesland (€5,35) of Overijssel (€7,50) jaarlijks ontvangt. Blijf je in die cijfers hangen, dan overweeg je als cultuurliefhebber interprovinciale emigratie.
Een genuanceerde blik op de cijfers stemt al wat minder sip. Kijk je naar het aantal honoreringen van drie belangrijke landelijke fondsen - het Fonds Podiumkunsten (FPK), het Letterenfonds en het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie - dan valt het dramatische beeld, vergeleken met andere provincies, wel mee. In Noord-Brabant krijgen de komende jaren vanuit die drie fondsen in totaal dertien instellingen geld toegewezen (zie kader). Dat zijn er meer dan in de meeste andere provincies. Vergelijk je de hoogte van het totale bedrag van toekenningen van bijvoorbeeld het FPK per provincie, dan eindigt Noord-Brabant met een kleine 1,7 miljoen op de vierde plek, na Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht.
Geen Openluchtmuseum
Maar waar komt dan dat lage gemiddelde bedrag vandaan dat een inwoner in Noord-Brabant jaarlijks van het Rijk voor cultuur krijgt? Noord-Brabant blijkt vooral ondervertegenwoordigd in de BIS, de Basis Infrastructuur, de eredivisie van instellingen die rechtstreeks geld krijgen van het Rijk (op advies van de Raad voor Cultuur), de pot waar het om de echt grote bedragen gaat. Krijgt Gelderland jaarlijks een kleine 24 miljoen euro uit die ruif, voor Noord-Brabant is dat maar 7 miljoen. En dat komt niet zozeer omdat de Brabantse cultuursector nou zo slecht presteert, maar omdat we gesubsidieerde landelijke (publieks)trekkers missen. Daar zijn verschillende redenen voor aan te dragen.
Sommige provincies hebben zulke publiekstrekkers van oudsher. In Noord-Brabant geen Openluchtmuseum of Paleis Het Loo zoals in Gelderland, die samen een flink deel van de 24 miljoen opsouperen die de provincie vanuit de BIS-pot ontvangt. Wat daarnaast opvalt, is dat Noord-Brabant zonder twijfel een aantal culturele instellingen heeft met een (in potentie) landelijke uitstraling, die tot nu toe echter stelselmatig ontbraken (al dan niet met valide redenen) op het lijstje van subsidieaanvragers bij landelijke regelingen. Denk aan de Dutch Design Week, museum De Pont, de STRP Binnale, het Van Abbemuseum en het Textielmuseum.
Angst voor fondsen
Geert Boogaard zetelt met zijn adviesbureau voor de cultuursector in Hilversum, maar kent de situatie in Noord-Brabant goed. 'Ik ken een aantal grote culturele instellingen in Brabant die geen subsidie aanvragen en waarbij ik denk: waarom niet? Een te lokale focus denk ik. En bij kleinere organisaties zie je vaak een angst voor de fondsen. Maar neem zo'n MU in Eindhoven, daar begrijpen ze het spel.'
Culturele factoren spelen daarbij ook een rol, denkt Boogaard. De zelfbewuste manier waarop Amsterdamse instellingen zichzelf profileren, verschilt van de aarzelende houding die hij in Noord-Brabant regelmatig tegenkomt. 'Dat bedoel ik zonder te willen oordelen. In Amsterdam hebben mensen een houding van: 'Het is belachelijk als je me niet ondersteunt.' In Brabant zeggen ze: 'Zouden we daar ook kunnen aanvragen?''
Verzuchting 2: Nieuwkomers werden deze keer bijna allemaal afgewezen
Onzin. Maar ja, van de regionale kranten huilt met name het Brabants Dagblad altijd enthousiast mee met de gezelschappen die 'nee' op rekest krijgen. Vaak iets té enthousiast. Zoals in het artikel van cultuurredacteur Gerrit van den Hoven van 16 augustus. 'Er komt de komende vier jaar niet meer geld naar Brabant', schrijft hij (klopt, zie de cijfers elders). En dan: 'De nieuwe aanvragers (bij het FPK - red.) werden vrijwel allemaal afgewezen.' Dat laatste slaat nergens op.
Ja, sommige nieuwe aanvragers bij het FPK, zoals de dansgezelschappen United Cowboys (voorheen United-C) en Vloeistof, kregen een negatief advies. Om artistieke redenen (Vloeistof) of vanwege 'zwak ondernemerschap' (United Cowboys, woorden zijn van de adviescommissie). Maar daar tegenover staan de honoreringen voor drie andere nieuwkomers bij het Fonds Podiumkunsten: Panama Pictures (Den Bosch, dans), Strijbos & Van Rijswijk (Tilburg, muziek) en Schippers&VanGucht (Breda, jeugdtheater).
Het oordeel van het FPK was vooral zuur voor de gezelschappen die een positief advies kregen, maar onder de zaaglijn belanden, omdat er te weinig geld was om alle positieve adviezen te honoreren. Zoals de theatergezelschappen Afslag Eindhoven en Matzer. Maar voor hen zit er wellicht nog wat in het vat, als de staatssecretaris nog met extra geld komt, bovenop de additionele tien miljoen van Prinsjesdag.
Ik ben bang dat de zuigkracht van de Randstad te groot wordt.
Verzuchting 3: De regionale spreiding is scheef en oneerlijk
Wie enkel naar de kille cijfers kijkt, schiet direct in een primaire reactie van verontwaardiging: dit kan niet kloppen, dat ze daar in Noord-Holland (lees: Amsterdam) zowel absoluut als relatief zoveel krijgen. Maar wie de adviezen van de Raad voor Cultuur bestudeert, begrijpt dat Amsterdam nu eenmaal veel instellingen met een landelijke functie of uitstraling kent (beroemde musea, allerlei sectorinstituten), die van oudsher in de hoofdstad zetelen. En het Rijksmuseum verhuis je niet zomaar.
Wie de regionale verdeling van het FPK doorspit, krabt zich echter toch op het achterhoofd. De sectie theater is met 33 positieve adviezen (van de 84) de grootverbruiker binnen het Fonds Podiumkunsten, en 19 van de 33 theatergezelschappen (dat is een kleine 60 procent) zetelt in de hoofdstad. Dat is wel erg veel. Die concentratie in Amsterdam is enkel te verdedigen als het gros van de daar gevestigde instellingen een nationale functie heeft. Lees: voorstellingen biedt die verspreid over het land te zien zijn. Dat is ook zo, zegt het FPK. Directeur Henritte Post in de inleiding van de publicatie over de adviezen: 'Terwijl ongeveer de helft van de aanvragen uit Amsterdam komt, wordt 'slechts' zestien procent van de voorstellingen in de hoofdstad gespeeld.'
We geloofden dat niet meteen. Want in welke theaters in 'de provincie' zetten die Amsterdamse gezelschappen al die voorstellingen in godsnaam weg? Maar een online rondje langs hun speellijsten bevestigt dat beeld.
Zuigkracht Randstad
De ongelijke verdeling van landelijke subsidies is deels een gegeven, vindt Alex de Vries, adviseur bij diverse fondsen en voorzitter van de Adviescommissie Kunsten van de provincie Noord-Brabant. 'Als ambitieus beeldend kunstenaar mik je op de meest competitieve omgeving. En dat is nu eenmaal de Randstad, daar zitten de meeste collega-kunstenaars. Dus als je ambitieus bent, trek je daar naartoe.' Er zijn gelukkig ook sectoren en individuen in Noord-Brabant die zich weten te onttrekken aan die zuigkracht van de Randstad, stelt hij. 'Denk bijvoorbeeld aan de design-sector, of de popmuziek.' Niet dat we ons moeten neerleggen bij de dominantie van de Randstad, benadrukt De Vries. 'Er gaat momenteel onevenredig weinig geld naar de provincies. Ik ben bang dat de zuigkracht van de Randstad te groot wordt, met een verdere leegloop van de provincies als gevolg. Terwijl je naar mijn idee toch echt een bepaald cultureel voorzieningenniveau in stand moet houden.'
Verzuchting 4: Cultuursubsidies worden onterecht nationaal verdeeld
De gezelschappen en instituten in Amsterdam mogen dan een landelijke functie hebben, dan nog roept die samenklontering in de hoofdstad een aantal serieuze vraagtekens op. Hebben ze niet te weinig binding met en kennis over de regio bijvoorbeeld? Rob Schoonen, cordinator van de cultuurredactie van het Eindhovens Dagblad, betoogde onlangs in zijn krant: 'Acteurs, muzikanten, dansers en kunstschilders voelen de stad, maken verbinding met lokaal publiek door producties of presentaties te maken die van doen hebben met de verhalen uit diezelfde stad. (É) Er ontstaan op stedelijk niveau makkelijker en sneller verbanden tussen podia, gezelschappen en musea.' Daarnaast geeft cultuur een belangrijke impuls aan de werkgelegenheid. Ooit verhuisden we omwille van het banentekort in de periferie de Belastingdienst naar Leeuwarden en het ABP naar HeerlenÉ
De afgelopen jaren klinkt steeds vaker de roep om het primaat bij de verdeling van subsidies van landelijke fondsen bij de regio's te leggen. Brabants cultuurgedeputeerde Henri Swinkels wees er na de bekendmaking van de adviezen van het FPK ook op: het subsidiesysteem zou niet kloppen. Het had weer eens de schijn van slachtofferschap, maar helemaal ongelijk had Swinkels niet.
Niet meer van deze tijd
De artistieke waarde van een gezelschap kan net zo goed door iemand uit Amsterdam als door iemand uit Olst worden beoordeeld. Maar de maatschappelijke waarde die een cultuurinstelling mogelijk heeft voor een regio, laat zich meestal beter beoordelen door en in die regio zelf. De kennis van de regio kan daarbij een rol spelen, evenals mogelijke belangen van de instelling voor de regio. Neem Afslag Eindhoven. Het gengageerde Eindhovense theatergezelschap werkt al sinds de oprichting zo'n tien jaar geleden veel en nauw samen met maatschappelijke partners uit de regio. Het belang daarvan is voor de leden van een landelijke commissie lastig in te schatten en aan te voelen. Henritte Post: 'Je kunt je inderdaad afvragen of het nog wel van deze tijd is als we vanuit Den Haag bepalen wat het culturele aanbod in bijvoorbeeld Cuijk moet zijn. Eindhoven vraagt om een hele andere culturele infrastructuur dan Twente.'
Probleem is echter: hoe ga je dat regelen? Je zou de BIS kunnen uitkleden, door daar alleen nog maar de echt nationale instituten onder te plaatsen. Hou je geld vrij om naar de regio's te sluizen. Laat ze daar de oordelen vellen, en het Rijk indien nodig de regionale subsidies aanvullen - 'matchen', zoals dat in subsidiejargon heet.
Maar wat is een regio? Een provincie, een stadsregio? En hoe ga je bepalen welke instelling een landelijke functie heeft en welke niet? Als een belangrijk deel van de landelijke subsidiegelden naar de regio's gaat, hoe bepaal je dan welke regio hoeveel krijgt? En wie bepaalt dat, als je bedenkt dat zoiets per definitie een keuze met een artistiek oordeel inhoudt? De overheid of bijvoorbeeld de fondsen?
Meer maatwerk
Ook van Geert Overdam, cultuuradviseur en bestuursvoorzitter van belangenvereniging De Kunst van Brabant, mag het huidige subsidiesysteem op de schop. 'Neem die vierjaren-structuur, dat is een crime. Je kunt niet vernieuwen in vier jaar. En er zou veel meer maatwerk mogelijk moeten zijn. Gebaseerd op het karakter en de ambities van een instelling, met een door hen zelf bepaald tijdsplan. Voor de een is een horizon van twee jaar ideaal, de ander functioneert beter bij tien jaar. Daar moet ruimte voor zijn in de regelingen.'
Je kunt je afvragen of het wel van deze tijd is als we vanuit Den Haag bepalen wat het culturele aanbod in bijvoorbeeld Cuijk moet zijn.
Verzuchting 5: Wat nou cultuursector? We hebben het hier vooral over podiumkunsten
Terechte relativering, die je snel over het hoofd ziet te midden van al het gekrakeel. Kijk je naar de hoeveelheid geld dat ze te verdelen hebben, dan zijn de Raad voor Cultuur (BIS) en het Fonds Podiumkunsten veruit de belangrijkste instanties. In Brabant gaat 90 procent van die gelden naar de podiumkunsten. Dan heb je het slechts over een beperkt deel van de cultuursector, en dan ook nog enkel over het gesubsidieerde deel. Er zijn ook sectoren, denk aan urban, letteren, design en popbandjes, die nauwelijks landelijk geld krijgen. Over hun aanwezigheid en prestaties zegt deze subsidie-tombola dus niks.
Design en popmuziek doen het van oudsher goed in Noord-Brabant, ondanks (of misschien wel dankzij) het ontbreken van subsidies. Denk bijvoorbeeld aan de dancescene, die prima zijn eigen alternatieve financile bronnen weet te vinden, als we de hardnekkige geruchten mogen geloven. Dancefestivals in Noord-Brabant zouden stelselmatig worden gebruikt om gelden uit de wiet-industrie - zoals bekend een serieuze schaduweconomie in Noord-Brabant - wit te wassen. Creatief ondernemen, jawel.
Verzuchting 6: De belangrijkste geldstroom voor cultuur komt niet van het Rijk, maar van de gemeenten
En die laten het in Noord-Brabant afweten. Voor meerjarige financiering zijn culturele instellingen in Noord-Brabant voor zo'n zestig procent afhankelijk van gemeenten, zo blijkt uit cijfers van de Culturele atlas Brabant (editie 2016). En als die gemeenten in Noord-Brabant structureel minder bijdragen dan in de meeste andere provincies, zoals het geval is, dan is dat het belangrijkste probleem. Uit cijfers die we eerder voor een artikel in MEST verzamelden, blijkt dat in 2014 een Nederlandse gemeente gemiddeld €96 per inwoner aan cultuur besteedde. In Noord-Brabant lag dat getal op €79, bijna twintig euro per inwoner lager. Dat is zorgelijk. Want artistieke kwaliteit mag dan niet altijd van geld afhankelijk zijn, duurzame artistieke kwaliteit is dat vaak wel. En daar zijn gemeenten in belangrijke mate voor verantwoordelijk. Kortom, lobby als provincie Noord-Brabant niet in Den Haag, maar bij je eigen gemeenten.
Geert Overdam wijst zowel naar de gemeenten als naar de provincie. 'Er is in deze provincie te weinig structurele financiering voor iconen én te weinig seed money voor nieuwkomers.'.
Verzuchting 7: Het niveau van de subsidieaanvragen in Noord-Brabant is te vaak onder de maat
Je maakt je niet populair als je het zegt, het is moeilijk hard te maken want lastig te meten en zulke oordelen zijn al snel subjectief natuurlijk. Maar er zijn wel wat serieuze indicaties die de bewering staven. Kwantitatief gezien loopt 'Brabant' in de pas: gemiddeld honoreerde het Fonds Podiumkunsten 50 procent van de aanvragen. Ook de Brabantse aanvragen hadden een scoringspercentage van 50 procent.
Kwalitatief bekeken: hoe zijn de indrukken van twee gelouterde subsidieaanvraaglezers? Geert Boogaard: 'Ik heb bij twee fondsen gewerkt en duizenden aanvragen gelezen. En dan valt het gehannes in de provincies soms wel op ja. Maar dat is niet typisch een Brabantse ziekte.'
Geert Overdam: 'Het indienen van aanvragen is een vak geworden. Niet in de laatste plaats vanwege de steeds complexere regelgeving. Laten we in Brabant de hand in eigen boezem steken en eens goed onderzoek doen naar de kwaliteit van de aanvragen. Ik hoop echt dat deze nationale subsidieronde wat dat betreft een wake up call wordt.'
Verzuchting 8: De Brabantse cultuursector is te weinig zichtbaar in de Randstad
Een evergreen, tot vervelens toe aangehaald. Henriètte Post gelooft het niet zo. Er wordt redelijk zichtbaar gelobbyd vindt ze. En er zitten volgens haar genoeg mensen uit Noord-Brabant in de adviescommissies. 'Ga nou niet steeds roepen dat je te bescheiden bent, voordat je het weet is het een self fulfilling prophecy.'
Tanja Mlaker, sinds begin dit jaar directeur van Cultuur Eindhoven, het cultuurfonds van de stad, woont nu zo'n twintig jaar in Nederland. En werkte bij diverse culturele instellingen, verspreid over het land. 'Het heeft mij positief verbaasd hoe internationaal gericht veel culturele organisaties in deze regio zijn. Vaak veel meer dan in de Randstad. Denk aan de urban-activiteiten, denk aan de design-sector.'
Maar toch. De geluiden dat Noord-Brabant teveel met zichzelf bezig is, zijn hardnekkig. Geert Boogaard noemt de sfeer wat claustrofobisch. 'Groei naar de wereldtop vergt een open houding.' Hij komt ook nogal wat kinnesinne tegen. Net als Tanja Mlaker. 'Geld zegt niet alles. Het klimaat binnen een sector, de onderlinge sfeer, dat is minstens zo belangrijk. Ik heb in Brabant te vaak het gevoel dat we elkaar het succes niet gunnen. Dat is kwalijk, want dan stuw je elkaar ook niet op. En ga je ook niet samen trots voor iets staan. Als je elkaar niet optilt, moet je ook niet verwachten dat ze dat elders in Nederland wel doen.'