Kansengelijkheid in cultuureducatie was tot voor kort niet een onderwerp waar ik me actief mee bezighield. Althans niet bewust. Wellicht omdat ik zelf geen kinderen heb of in het onderwijs werk. Terwijl streven naar gelijkheid een van mijn belangrijkste drijfveren is, in alles wat ik doe. Ik doe dat door onder andere als verhalenverteller de verhalen te vertellen die anders onderbelicht blijven. Van mensen die anders geen podium krijgen. Ervan overtuigd dat dat de verhalen zijn die ons samenbrengen.
Gastblog van Gisèle Mambre
Op uitnodiging van Kunstloc nam ik afgelopen 14 februari plaats aan een van de digitale dialoogtafels van het Nice café. Benieuwd naar de verhalen van consulenten en - intermediairs, die met elkaar in gesprek gingen over wat het nou precies betekent om kansengelijkheid na te streven binnen het cultuuronderwijs. Samen verkenden we de vele aspecten en deden een poging om antwoorden te formuleren op vragen als: kan kunst bijdragen aan de ontmoeting tussen verschillende culturen? Zijn we bewust van met welke blik we kijken naar cultuureducatie? En voor welke vormen van kunst en cultuur breken we een lans?
‘Gemiddeld bestaat niet’
Voor we aan tafel gingen zitten, kregen we een introductie op het thema door spoken word kunstenaar Onias Landveld. Hij beantwoorde de vraag, die vooraf aan alle deelnemers was gesteld ‘Hoe zit de gemiddelde Brabantse leerling eruit?’, met een resonerende ‘Gemiddeld bestaat niet.’ Want, legde hij uit, het feit dat we verschillend zijn, geeft jus aan het leven. Verschil moet je vieren, verschil is gezond, verschil is gewoon ok. En ik ben het volledig met hem eens. Ik heb niet voor niks een tatoeage op mijn onderarm van het Ghanese Adinkra symbool voor verenigd zijn in diversiteit; elke dag weer kijk ik naar de verschillen en zoek daarin naar wat verbindt. De ingrediënten voor in die verrukkelijke gemengde salade, om maar nog een metafoor van Onias aan te halen.
Eye-opener
Na Onias’ inspirerende woorden, was het aan cultureel antropoloog en socioloog Siela Ardjosemito-Jethoe om ons o.a. mee te nemen in de theorieën achter contextueel werken binnen het cultuuronderwijs door middel van herkenning en verrassing. Waarbij centraal de context van het kind staat. Waar het zich in herkent en waarin het erkend kan worden. Een ware eye-opener, niet alleen voor mij, bleek later tijdens het tafelgesprek.
De tafelgesprekken
Ik zat aan tafel als gespreksleider maar was ook een spons die alles in zich opnam. Erg onder de indruk van hoe open iedereen was als het ging om het benoemen van de eigen blinde vlekken. Een iemand zei: ‘Ik snap nu dat als je het hebt over kansengelijkheid, het om zoveel meer gaat dan logistieke toegankelijkheid.’ En een ander: ‘Docenten geven zelf vorm aan cultuureducatie. Een eenzijdig (niet divers) team zorgt dan vaak voor een eenzijdig aanbod.’
We gingen aan tafel met een opdracht: probeer te formuleren wat kansengelijkheid binnen cultuureducatie nou precies behelst. Waarbij het hier niet ging om een definitie te geven maar om de verschillende aspecten te benoemen.
Dit is waar de verschillende groepen op uitkwamen:
Diversiteit van de diversiteit: een breed thema op vele fronten. In de scholen, in de klas. Maar ook qua aanbod en wie de betrokkenen zijn.
Belangrijk in het aanbod is representatie. Dat iedereen zich kan herkennen en inleven in dat wat er gebeurt. Belangrijke vraag hierbij is: hoe garandeer je een kwalitatief goed aanbod?
Eigen bewustwording kweken. Van het thema, maar ook hoe het op scholen wel/niet speelt.
Het besef dat het in de praktijk erg school afhankelijk is. Bij een stelling als ‘Alle leerlingen op deze school krijgen hetzelfde onderwijs en zijn dus gelijk’, je afvragen: ‘Is dat zo?’
Vooral zelf bewust zijn van je eigen aandeel/onvermogen/grenzen binnen dit thema.
Om te werken aan het rechtvaardig maken van het systeem moet je voorkeur durven geven aan een route die niet per se de makkelijkste is of het meest vertrouwd voelt.
Is minimaal net zo divers opereren als de groep die je voor je hebt.
Kansengelijkheid moet diversiteit stimuleren en diversiteit leidt weer tot kansengelijkheid. Er moet aandacht zijn voor meerdere perspectieven, sociaaleconomisch, weerbaarheid, locatie etc.
Bewustwording van de eigen bubbel/het eigen referentiekader en daardoor met een breder gezichtsveld kunnen adviseren, programmeren en doceren.
Het besef dat kansengelijkheid veel meer is dan wat we in eerste instantie denken. Het gaat niet alleen om zo toegankelijk mogelijk te zijn, maar het gaat ook om het aanbod: sluit het aan, is het divers genoeg, is het waar alle kinderen zich in kunnen herkennen?
Aan bod kwamen ook de persoonlijke inzichten.
Op de vraag: ‘wat kom je tegen?’, waren antwoorden wederom verschillend maar ook gelijkend.
‘Vooral mezelf. Ik word geconfronteerd met mijn eigen blinde vlekken.’
‘Ongemak bij jezelf of weerstand ervaren en dit proberen om te zetten naar een positief oordeel: ik groei nu juist, ontwikkel me hierin, leer hiervan.’
‘Ik ben zelf niet divers genoeg dus hoe kan ik dan divers zijn?’ Een confrontatie met eigen aannames, eigen cultuur, waarden en normen, eigen realiteit en tunnelvisie. Terwijl je 'divers' moet (én wilt) zijn. Een oplossing kan zijn: maak gebruik van de aanwezige diversiteit bij de ander (b.v. in de klas).
En als uitsmijter de laatste vraag: ‘wat neem je mee?’
‘Afkijken bij andere sectoren die het al iets beter voor mekaar lijken te hebben, bijvoorbeeld bij sport.’
‘Organiseren per wijk, werken met partijen die in de wijk actief zijn, zoals de kinderopvang’.
‘Gewoon beginnen. Met kleine dingen aan de slag gaan, dan word je vanzelf ook bewuster.’