Brabanders zijn actieve cultuurconsumenten. Maar ze zijn daarbij aangewezen op een relatief bescheiden culturele infrastructuur. Als het gaat om het aantal voorzieningen en aanbod staat Brabant gemiddeld op plaats 7 van de 12 provincies. Brabanders zoeken daarom hun heil vaak buiten de provincie. Het zijn actuele conclusies uit het rapport Waarde van Cultuur dat vorige week werd gepubliceerd.
beeld: Dutch Design Week, fotograaf: Imara Angulo Vidal
Braindrain op creativiteit
Waarde van Cultuur is een analyse in cijfers en grafieken, een ‘beeld van de cultuur in Brabant in een soms misschien droge vermomming’. Maar de conclusies zeggen veel over het Brabantse woon- en werkklimaat, over wat een vorige gedeputeerde het ‘blijf- en vestigingsklimaat’ van de provincie noemde. Het is niet zo moeilijk een verband te zien tussen deze conclusies en de permanente braindrain waaraan onze provincie nog steeds onderhevig is, de trek van hoger opgeleiden naar de Randstad. Een relatie te vermoeden met de verplaatsing door Philips van zijn hoofdkantoor naar Amsterdam, de beslissing van ASML om zijn wetenschappelijke campus in Amsterdam te vestigen. Met de moeite die Brabantse instellingen voor hoger onderwijs hebben om Nederlandse studenten van buiten Brabant te interesseren voor hun opleidingen.
Cultuur is een van de belangrijkste factoren in het woon- en werkklimaat van een regio. Dat geldt a fortiori voor Brabant dat zich graag profileert als regio van kennis en innovatie met creativiteit als motor. Kunst en cultuur zijn hofleverancier van die creativiteit.
Brabant op de kaart
De achterliggende jaren was het provinciale beleid er dan ook nadrukkelijk op gericht het Brabantse cultuursysteem te versterken en te innoveren en het door gerichte investeringen te stimuleren tot een vernieuwde en vernieuwende positionering in het maatschappelijk krachtenveld. Dat beleid heeft geleid tot een cultuuraanbod dat in, maar ook buiten Brabant meer werd gezien en gewaardeerd. Het heeft Brabant zichtbaarder gemaakt op de culturele kaart van Nederland. In de inleiding tot ons werkplan 2020 schreef ik dat alles er op wees dat het zich in de komende cultuurplanperiode zou gaan vertalen in een veel grotere bijdrage van het Rijk aan de Brabantse culturele infrastructuur. ‘Met dank aan de regisserende rol die de provincie de afgelopen jaren heeft gespeeld. Met dank ook aan de samenwerking tussen de provincie en de vijf grote steden in de aanloop naar nieuw landelijk cultuurbeleid.’
De adviezen zoals ze deze maand werden uitgebracht door de Raad voor Cultuur en de Adviescommissie BrabantStad bevestigen het succes van het beleid van de afgelopen jaren. Ze laten zien hoe groot de potentie van Brabant is. Als het aan de Raad voor Cultuur ligt groeit het aantal Brabantse instellingen in de door het Rijk gefinancierde BasisInfraStructuur van 6 naar maar liefst 13. En op BrabantStad-niveau, waar voor het eerst een adviescommissie een integraal oordeel velde over instellingen die een meerjarige subsidie aanvroegen bij gemeenten en provincie, werden van de 82 voorliggende aanvragen er maar liefst 65 positief beoordeeld. Niet ten onrechte toonden de BrabantStad-bestuurders zich dan ook tevreden met het resultaat.
Reflectie op het resultaat
Het neemt niet weg dat het Brabantse adviestraject ook vragen oproept. Nergens in het advies reflecteert de adviescommissie op het eindresultaat. Hoe ziet, rekening houdend met de subsidieplafonds zoals de commissie ze had meegekregen, het Brabantse culturele landschap eruit indien de bestuurders handelen conform de adviezen op instellingsniveau? Het lijkt er niet op dat de commissie zich die vraag heeft gesteld. Het verklaart in ieder geval hoe de commissie enerzijds kan klagen dat ze een aanvraag voor een debatcentrum heeft gemist, anderzijds de Brabantse literaire infrastructuur zo ongeveer om zeep helpt.
Evenmin staat de commissie stil bij de hoogte van de subsidieplafonds en de consequenties daarvan. Op het moment dat de bestuurders de adviezen overnemen blijken maar liefst 12 van de 65 positief beoordeelden alsnog over boord te vallen. Ze vielen zowel in de steden als bij de provincie ‘onder de zaaglijn’ van de ‘subsidieplafonds’. Maar liefst 14 van de 53 instellingen die straks gesubsidieerd gaan worden vielen of bij de gemeente of bij de provincie van de tafel en moeten dus, nog voor de nieuwe cultuurplanperiode begint, hun plannen en begrotingen heroverwegen. En heel bijzonder: Eindhoven kent subsidie toe aan instellingen die negatief beoordeeld werden en laat vervolgens onder meer een instelling vallen die begin van de maand een plek in de landelijke BasisInfraStructuur kreeg.
Perspectief voor makers en instellingen
Wie door zijn oogharen kijkt naar het effect van een en ander kan de vraag die commissie wél stelt (komt de regeling tegemoet aan nieuwe spelers die ook een plek binnen de infrastructuur voor zich zien?) moeilijk anders dan met ‘neen’ beantwoorden. De commissie constateert terecht dat er de afgelopen jaren in Brabant een steeds steviger infrastructuur is ontstaan, maar biedt in haar advies geen handvatten om dat wat opgebouwd is te borgen.
Daarmee ligt er een bestuurlijke uitdaging. Om op zoek te gaan naar creatieve oplossingen om makers en instellingen, waarin de afgelopen jaren is geïnvesteerd en die volgens het onafhankelijke oordeel van een adviescommissie van grote waarde zijn voor het Brabantse cultuursysteem, perspectief te bieden en zo te behouden voor de Brabantse cultuurconsument, die behoefte heeft aan een rijker en gevarieerder aanbod.